Het gezegde (gez.) bestaat altijd uit alle werkwoorden in de zin.
De persoonsvorm is een werkwoord, dus die zit altijd in het gezegde.
Het gezegde geeft aan dat iemand iets is, dat iemand iets doet of dat er iets gebeurt.
Het gezegde kan werkwoordelijk of naamwoordelijk zijn. Dit kun je in de volgende artikelen lezen.
|
Hieronder worden de stappen uitgelegd.
1 | Zoek de persoonsvorm (pv). |
Maak de zin vragend of zet hem in een andere tijd.
Zin | Vraagzin / Andere tijd | Persoonsvorm | |||
Wij gaan in de beek vissen. | → | Gaan wij in de beek vissen? | → | gaan | |
Wij gaan in de beek vissen. | → | Wij gingen in de beek vissen. | → | gaan |
2 | Zoek het onderwerp (o). |
Wie of Wat + de persoonsvorm.
Zin | Wie / Wat + pv | Onderwerp | ||
Wij gaan in de beek vissen. | → | Wie gaan? | → | Wij |
3 | Zoek het gezegde (gez). |
Het gezegde zijn alle werkwoorden in een zin.
Zin | Alle werkwoorden | Gezegde | ||
Wij gaan in de beek vissen. | → | gaan vissen | → | gaan vissen |