In een zin zit altijd maar één persoonsvorm (pv). De persoonsvorm van een zin is altijd een werkwoord. Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen; fietsen, lopen, spelen, kruipen, klappen, slapen...
Als je de persoonsvorm van een zin weet, dan kun je ook de andere zinsdelen benoemen. Zoek daarom altijd eerst de persoonsvorm (pv) in een zin.
1. Maak de zin vragend; de persoonsvorm komt vooraan. | ||
2. Zet de zin in een andere tijd; het woord dat verandert is de persoonsvorm. |
Beide manieren worden hieronder met voorbeelden uitgelegd.
1 | Maak de zin vragend. | |
Het woord dat vooraan komt is de persoonsvorm. |
* Als een zin begint met waarom, waardoor, waarvoor etc., vervang dit woord dan door daarom, daardoor, daarvoor, etc. Daarna kun je die zin weer vragend maken en komt de persoonsvorm vooraan.
2 | Zet de zin in een andere tijd. | |
Het woord dat verandert is de persoonsvorm. |
Als je denkt dat je de persoonsvorm in een zin hebt gevonden, controleer dan altijd je antwoord. Dit kun je bij de persoonsvorm doen door er de woorden om te voor te zetten. De persoonsvorm is altijd een vorm van een werkwoord. Kan om te er niet voor, dan is het ook niet de persoonsvorm.
Hieronder volgt een kort overzicht met de belangrijkste informatie van de persoonsvorm.