De woorden die en dat zijn allebei voornaamwoorden. Het kan een betrekkelijk voornaamwoord of een aanwijzend voornaamwoord zijn.
Vaak worden die en dat door elkaar gehaald. Wanneer gebruik je in de zin nu die of dat?
Hieronder staat aangegeven in welke gevallen je deze voornaamwoorden schrijft.
Wanneer je verwijst naar woorden die als lidwoord de hebben, gebruik je die.
Je kunt dit onthouden doordat die en de allebei eindigen op een e.
Woorden in het meervoud zijn altijd de-woorden, dus als je verwijst naar iets in het meervoud gebruik je ook die.
De beer die je daar ziet lopen, is erg hongerig.
De kleren die Mart draagt, zijn erg mooi.
Wanneer je verwijst naar woorden die als lidwoord het hebben, gebruik je dat.
Je kunt dit onthouden doordat dat en het allebei eindigen op een t.
Het varken dat daar ligt, zit onder de modder.
Het lichtje dat niet meer zo fel brandt.