De hele werkwoorden staan in de tegenwoordige tijd in het meervoud. Ze eindigen meestal op en en soms op n.
Hele werkwoorden
blijven, schrijven, geven, drijven, verven, proeven... blazen, niezen, reizen, lezen, kiezen, grijnzen...
De hele werkwoorden kunnen we vervoegen. Kijk maar eens naar de werkwoorden drijven en lezen. |
Werkwoord 'drijven' vervoegen
drijven, tt | ||
ik | drijf | |
jij, je, u | drijft | |
hij, zij, het | drijft | |
drijf | jij? | |
wij, we | drijven | |
jullie | drijven | |
zij, ze | drijven |
Werkwoord 'lezen' vervoegen
lezen, tt | ||
ik | lees | |
jij, je, u | leest | |
hij, zij, het | leest | |
lees | jij? | |
wij, we | lezen | |
jullie | lezen | |
zij, ze | lezen |
Let op: Er kunnen hier twee dingen gebeuren:
- Deze hele werkwoorden hebben in een v of een z in het woord staan. Die verander je naar de f of de s in de ik-vorm.
- Sommige hele werkwoorden hebben een lange klinker. Om die klinker lang te houden, moet je een extra klinker toevoegen in de ik-vorm: geven- geef
Onthouden
- De ik-vorm krijgt nooit een t.
ik blijf, ik schrijf, ik blaas, ik nies - Een ander (mens, dier of ding) krijgt altijd een t, behalve als er je of jij achter het werkwoord staat.
blijf jij, schrijf jij, lees jij, nies je…
Onthouden
Voor het hele werkwoord kun je bijna altijd Ik kan zetten.
Ik kan drijven. Ik kan geven. Ik kan verven. Ik kan proeven. |
Ik kan blazen. Ik kan lezen. Ik kan niezen. Ik kan grijnzen. |