De werkwoordstam vind je door van het hele werkwoord en af te halen.
Wat je overhoudt, is de werkwoordstam of ook wel de stam.
De stam van hele werkwoorden kun je op verschillende manieren vinden.
1 | Stamregel 1: Het werkwoord verandert niet. |
Haal en af van het hele werkwoord. Wat je overhoudt is de stam.
Stamregel 1
Hele werkwoord | |
fietsen werken hangen duwen |
-en -en -en -en |
De stam |
(ik) fiets (ik) werk (ik) hang (ik) duw |
Haal het hele werkwoord uit de zin en maak de stam
Hele werkwoord in de zin
De jongens wachten op de bus.
De meisjes zingen een lied.
Wij kleuren met een potlood.
De jongens zwaaien naar de meisjes.
De jongens wachten op de bus.
De meisjes zingen een lied.
Wij kleuren met een potlood.
De jongens zwaaien naar de meisjes.
De stam
(ik) wacht
(ik) zing
(ik) kleur
(ik) zwaai
(ik) wacht
(ik) zing
(ik) kleur
(ik) zwaai
De jongens wachten op de bus.
De stam is: (ik) wacht
De meisjes zingen een lied.
De stam is: (ik) zing
Wij kleuren met een potlood.
De stam is: (ik) kleur
De jongens zwaaien naar de meisjes.
De stam is: (ik) zwaai
De stam is: (ik) wacht
De meisjes zingen een lied.
De stam is: (ik) zing
Wij kleuren met een potlood.
De stam is: (ik) kleur
De jongens zwaaien naar de meisjes.
De stam is: (ik) zwaai