De hele werkwoorden staan in de tegenwoordige tijd in het meervoud. Ze eindigen meestal op en en soms op n.
bakken, snappen, rillen, rennen, klappen, missen, straffen, spellen, zwemmen, voetballen...
De hele werkwoorden kunnen we vervoegen. Kijk maar eens naar het werkwoord bakken. |
bakken, tt | ||
ik | bak | |
jij, je, u | bakt | |
hij, zij, het | bakt | |
bak | jij? | |
wij, we | bakken | |
jullie | bakken | |
zij, ze | bakken |
Let op: Sommige hele werkwoorden hebben dubbele medeklinkers. We halen er dan ook één medeklinker af in de ik-vorm: bakken - bak
- De ik-vorm krijgt nooit een t.
ik bak, ik ren, ik klap, ik voetbal - Een ander (mens, dier of ding) krijgt altijd een t, behalve als er je of jij achter het werkwoord staat.
bak jij, ren jij, klap jij, voetbal je…
Voor het hele werkwoord kun je bijna altijd Ik kan zetten.
Ik kan bakken. Ik kan rennen. Ik kan klappen. Ik kan voetballen. |
Ik kan spellen. Ik kan zwemmen. Ik kan rillen. Ik kan straffen. |
Hoe werkt dat nu met werkwoorden waarvan de stam eindigt op een d?
Een werkwoord in de tegenwoordige tijd kan alleen op een d eindigen, als de stam van het werkwoord op een d eindigt.
redden - red, wedden - wed, schudden - schud...
Kijk maar eens naar het werkwoord ‘redden’.
redden, tt | ||
ik | red | |
jij, je, u | redt | |
hij, zij, het | redt | |
red | jij? | |
wij, we | redden | |
jullie | redden | |
zij, ze | redden |
Je kunt niet altijd horen of je achter een werkwoord een t moet toevoegen. Als je twijfelt kun je het werkwoord waarvan de stam eindigt op een d vervangen door bijvoorbeeld lopen.
'Jij loopt', eindigt op een t, dus 'jij redt' eindigt ook op een t.