De hele werkwoorden staan in de tegenwoordige tijd in het meervoud. Ze eindigen meestal op en en soms op n.
Hele werkwoorden
bakken, snappen, rillen, rennen, klappen, missen, straffen, spellen, zwemmen, voetballen...
wij, we, jullie, zij, ze bakken
ik
jij, je, u
hij, zij, het
Enkelvoud | Meervoud | ||||
bak bakt bakt |
wij, we jullie zij, ze |
bakken bakken bakken |
Let op: maak je / maak jij...
Onthouden
Voor het hele werkwoord kun je bijna altijd Ik kan zetten.
Ik kan bakken. Ik kan snappen. Ik kan rillen. Ik kan rennen. |
Ik kan klappen. Ik kan spellen. Ik kan zwemmen. Ik kan voetballen. |
Vul de juiste vorm van het werkwoord in
Hele werkwoord | Zin | Antwoord | |
voetballen, tt | Wij ...?... op zaterdag. | voetballen | |
bakken, tt | We ...?... de heerlijkste koekjes. | bakken | |
gillen, tt | Waarom ...?... jullie zo hard? | gillen | |
vallen, tt | De onhandige fietsers ...?... in de berm. | vallen |
Het hele werkwoord noemen we ook wel de infinitief.