Taal

Tegenwoordige tijd - Hele werkwoorden (stamregel 3)

De hele werkwoorden staan in de tegenwoordige tijd in het meervoud. Ze eindigen meestal op en en soms op n.

Hele werkwoorden

bakken, snappen, rillen, rennen, klappen, missen, straffen, spellen, zwemmen, voetballen...

wij, we, jullie, zij, ze bakken

ik
jij, je, u
hij, zij, het


Hele werkwoorden
        Enkelvoud           Meervoud
bak
bakt
bakt
  wij, we
jullie
zij, ze
      bakken
      bakken
      bakken


Let op: maak je / maak jij...

Onthouden

Voor het hele werkwoord kun je bijna altijd Ik kan zetten.
 

Zet 'Ik kan' voor het hele werkwoord. Ik kan bakken.
Ik kan snappen.
Ik kan rillen.
Ik kan rennen.
Ik kan klappen.
Ik kan spellen.
Ik kan zwemmen.
Ik kan voetballen.
Vul de juiste vorm van het werkwoord in
Hele werkwoord Zin Antwoord
De kinderen maken een gerecht - hele werkwoorden voetballen, tt Wij ...?... op zaterdag. voetballen
bakken, tt We ...?... de heerlijkste koekjes. bakken
gillen, tt Waarom ...?... jullie zo hard? gillen
vallen, tt De onhandige fietsers ...?... in de berm. vallen

Het hele werkwoord noemen we ook wel de infinitief.