Taal

Tegenwoordige tijd - De stam +t (stamregel 1) [1]

De werkwoordstam vind je door van het hele werkwoord en af te halen. Wat je overhoudt, is de werkwoordstam of ook wel de stam.

Stamregel 1

Stamregel 1 - De stam +t
Hele werkwoord        De stam
fietsen -en        (ik) fiets
werken -en        (ik) werk
hangen -en        (ik) hang
duwen -en        (ik) duw
jij, je, u, hij, zij, het fietst
Tegenwoordige tijd - De stam +t         Enkelvoud           Meervoud
ik
jij, je, u
hij, zij, het
fiets
fietst
fietst
  wij, we
jullie
zij, ze
  fietsen
  fietsen
  fietsen


Let op: fiets je / fiets jij...

Onthouden
  1. De ik-vorm krijgt nooit een t.
    ik werk, ik fiets, ik gooi, ik luister
  2. Een ander (mens, dier of ding) krijgt altijd een t, behalve als er je of jij achter het werkwoord staat.
    werk jij, fiets jij, gooi jij, luister je

 

Vul de juiste vorm van het werkwoord in
  Hele werkwoord Zin Antwoord
Tegenwoordige tijd - De stam +t [1] werken, tt Jij ...?... in de haven. werkt
fietsen, tt Je ...?... naar school. fietst
gooien, tt Hij ...?... de bal zo hard mogelijk. gooit
luisteren, tt Het meisje ...?... aandachtig naar de juf. luistert