De werkwoordstam vind je door van het hele werkwoord en af te halen. Wat je overhoudt, is de werkwoordstam of ook wel de stam.
Stamregel 1
Hele werkwoord | De stam | ||
fietsen | -en | (ik) fiets | |
werken | -en | (ik) werk | |
hangen | -en | (ik) hang | |
duwen | -en | (ik) duw |
jij, je, u, hij, zij, het fietst
Enkelvoud | Meervoud | ||||
ik jij, je, u hij, zij, het |
fiets fietst fietst |
wij, we jullie zij, ze |
fietsen fietsen fietsen |
Let op: fiets je / fiets jij...
Onthouden
- De ik-vorm krijgt nooit een t.
ik werk, ik fiets, ik gooi, ik luister - Een ander (mens, dier of ding) krijgt altijd een t, behalve als er je of jij achter het werkwoord staat.
werk jij, fiets jij, gooi jij, luister je…
Vul de juiste vorm van het werkwoord in
Hele werkwoord | Zin | Antwoord | |
werken, tt | Jij ...?... in de haven. | werkt | |
fietsen, tt | Je ...?... naar school. | fietst | |
gooien, tt | Hij ...?... de bal zo hard mogelijk. | gooit | |
luisteren, tt | Het meisje ...?... aandachtig naar de juf. | luistert |