Taal

Zwakke werkwoorden vervoegen - Rijtjes (stamregel 4)

Als je de verleden tijd (vt) gebruikt dan zeg je dat er iets al is gebeurd.
De zwakke werkwoorden veranderen niet van klank in de verleden tijd (vt).

Ezelsbruggetje

Een zwak werkwoord is te zwak om van klank te veranderen.

Een sterk werkwoord is sterk genoeg om van klank te veranderen.

Voordat je de zwakke werkwoorden in de verleden tijd gaat vervoegen is het belangrijk dat je de regels van ‘t kofschip of ‘t fokschaap goed kent.

Let op: De letters o en i van ‘t kofschip en de letters o en aa van 't fokschaap tellen niet mee.

In deze uitleg maken we alleen gebruik van ‘t kofschip.

Regels 't kofschip

Als de stam van een zwak werkwoord eindigt op één van de letters t, k, f, s, ch, p uit ‘t kofschip, dan krijg je in de verleden tijd stam + te of stam + ten. Dan eindigt het werkwoord op de letter t.

 

Als de stam van een zwak werkwoord eindigt op een letter die niet in ‘t kofschip voorkomt (dus niet op t, k, f, s, ch, p), dan krijg je in de verleden tijd stam + de of stam + den. Dan eindigt het werkwoord op de letter d.


Hoe ga je te werk? Hieronder lees je de stappen bij het juist spellen van de werkwoorden in de verleden tijd.

 

1   Maak de ruwe stam en de stam van het hele werkwoord


De werkwoordstam vind je door van het hele werkwoord en af te halen. Wat je overhoudt, is de werkwoordstam of ook wel de stam.

Er kunnen hier twee dingen gebeuren:

  1. De ruwe stam van het hele werkwoord eindigt op een v of een z. Die verander je naar de f of de s.
  2. De ruwe stam van het hele werkwoord kan een korte klinker hebben. Om die klinker lang te houden, moet je een extra klinker toevoegen.

 

Stamregel 4

Hele werkwoord       De ruwe stam         De stam
hoeven -en       (ik) hoev    -v   + f       (ik) hoef
durven -en       (ik) durv    -v   + f       (ik) durf
leven -en       (ik) lev    -v   + ef       (ik) leef
niezen -en       (ik) niez    -z   + s       (ik) nies
reizen -en       (ik) reiz    -z   + s       (ik) reis
grazen -en       (ik) graz    -z   + s       (ik) graas
Hele werkwoord: hoeven -en
→ De ruwe stam: (ik) hoev  -v  +f
→ De stam: (ik) hoef

Hele werkwoord: leven -en
→ De ruwe stam: (ik) lev  -v  +ef
→ De stam: (ik) leef

Hele werkwoord: niezen -en
→ De ruwe stam: (ik) niez  -z  +s
→ De stam: (ik) nies
 

 

2   Kijk naar de laatste letter van de ruwe stam


Je hebt nu van het hele werkwoord de ruwe stam en de stam gemaakt. We kijken naar de laatste letter van de ruwe stam voor het juist spellen van deze werkwoorden.

Laatste letter van de ruwe stam

Ruwe stam Laatste letter

(ik) hoev

v
(ik) durv v
(ik) lev v
(ik) niez z
(ik) reiz z
(ik) graz z

 

3   Zit de laatste letter van de ruwe stam in 't kofschip?


Je gaat kijken of de laatste letter van de ruwe stam in ‘t kofschip zit.

Laatste letter van de ruwe stam
Ruwe stam

Zit de laatste letter
in
 't kofschip?

  Je schrijft... De Stam     Verleden tijd

(ik) hoev

               nee    de of den (ik) hoef     ik hoefde - wij hoefden
(ik) durv                nee    de of den (ik) durf     ik durfde - wij durfden
(ik) lev                nee    de of den (ik) leef     ik leefde - wij leefden
(ik) niez                nee    de of den (ik) nies     ik niesde - wij niesden
(ik) reiz                nee    de of den (ik) reis     ik reisde - wij reisden
(ik) graz                nee    de of den (ik) graas     ik graasde - wij graasden
Ruwe stam: (ik) hoev
Zit de laatste letter in ‘t kofschip?nee
Je schrijft: de of den
De stam: (ik) hoef
Verleden tijd: ik hoefde - wij hoefden

Ruwe stam: (ik) lev
Zit de laatste letter in ‘t kofschip?nee
Je schrijft: de of den
De stam: (ik) leef
Verleden tijd: ik leefde - wij leefden

Ruwe stam: (ik) niez
Zit de laatste letter in ‘t kofschip?nee
Je schrijft: de of den
De stam: (ik) nies
Verleden tijd: ik niesde - wij niesden
 

Je ziet dat een werkwoord waarvan de ruwe stam eindigt op een v of een z, in de verleden tijd altijd op de of den eindigen! Dus nooit op te of ten.

 

Zwakke werkwoorden vervoegen - Stamregel 1

​Nu we weten hoe 't kofschip werkt, kunnen we de zwakke werkwoorden gaan vervoegen. Kijk maar eens naar de werkwoorden hoeven, levenreizen en grazen.

 

Werkwoord 'hoeven' vervoegen

1.

     

 

2.

 


 

3.

Wat is de ruwe stam (ik- vorm)? 

hoev


Vind je de letter v terug in ‘t kofschip?
Nee. Het woord eindigt dus op een d: hoefd
Let op! De v verandert weer in de f!

 

Let er op of je het werkwoord in het
enkelvoud of meervoud moet zetten!
ik hoefde en wij hoefden

hoeven, vt
ik hoefde  
jij, je, u hoefde  
hij, zij, het hoefde  
  hoefde jij?
wij, we hoefden  
jullie hoefden  
zij, ze hoefden  

 

Werkwoord 'leven' vervoegen

1.

     

 

2.

 

 

 

 

3.

Wat is de ruwe stam (ik- vorm)? 

lev


Vind je de letter v terug in ‘t kofschip?
Nee. Het woord eindigt dus op een d: leefd

Let op! Je voegt een extra klinker toe: e 

en de v verandert weer in de f!

 

Let er op of je het werkwoord in het
enkelvoud of meervoud moet zetten!
ik leefde en wij leefden

leven, vt
ik leefde  
jij, je, u leefde  
hij, zij, het leefde  
  leefde jij?
wij, we leefden  
jullie leefden  
zij, ze leefden  
Werkwoord 'reizen' vervoegen

1.

     

 

2.

 

 

 

3.

Wat is de ruwe stam (ik- vorm)? 

reiz


Vind je de letter z terug in ‘t kofschip?
Nee. Het woord eindigt dus op een d: reisd
Let op! De s verandert weer in de z!

 

Let er op of je het werkwoord in het
enkelvoud of meervoud moet zetten!
ik reisde en wij reisden

reizen, vt
ik reisde  
jij, je, u reisde  
hij, zij, het reisde  
  reisde jij?
wij, we reisden  
jullie reisden  
zij, ze reisden  
Werkwoord 'grazen' vervoegen

1.

     

 

2.

 



 

3.

Wat is de ruwe stam (ik- vorm)? 

graz


Vind je de letter z terug in ‘t kofschip?
Nee. Het woord eindigt dus op een d: graasd

Let op! Je voegt een extra klinker toe: a 

en de z verandert weer in de s!

 

Let er op of je het werkwoord in het
enkelvoud of meervoud moet zetten!
ik graasde en wij graasden

grazen, vt
ik graasde  
jij, je, u graasde  
hij, zij, het graasde  
  graasde jij?
wij, we graasden  
jullie graasden  
zij, ze graasden