De hele werkwoorden staan in de tegenwoordige tijd in het meervoud. Ze eindigen meestal op en en soms op n.
maken, lopen, gapen, spelen, meten, smeren, leren, wonen, vragen, praten...
De hele werkwoorden kunnen we vervoegen. Kijk maar eens naar het werkwoord spelen. |
spelen, tt | ||
ik | speel | |
jij, je, u | speelt | |
hij, zij, het | speelt | |
speel | jij? | |
wij, we | spelen | |
jullie | spelen | |
zij, ze | spelen |
Let op: Sommige hele werkwoorden hebben een lange klinker.
Om die klinker lang te houden, moet je een extra klinker toevoegen in de ik-vorm: spelen - speel
- De ik-vorm krijgt nooit een t.
ik maak, ik loop, ik gaap, ik speel - Een ander (mens, dier of ding) krijgt altijd een t, behalve als er je of jij achter het werkwoord staat.
speel jij, loop jij, gaap jij, speel je…
Voor het hele werkwoord kun je bijna altijd Ik kan zetten.
Ik kan maken. Ik kan lopen. Ik kan gapen. Ik kan spelen. |
Ik kan leren. Ik kan meten. Ik kan vragen. Ik kan praten. |
Hoe werkt dat nu met werkwoorden waarvan de stam eindigt op een d?
Een werkwoord in de tegenwoordige tijd kan alleen op een d eindigen, als de stam van het werkwoord op een d eindigt.
raden - raad, laden - laad, kleden - kleed...
Kijk maar eens naar het werkwoord ‘raden’.
raden, tt | ||
ik | raad | |
jij, je, u | raadt | |
hij, zij, het | raadt | |
raad | jij? | |
wij, we | raden | |
jullie | raden | |
zij, ze | raden |
Je kunt niet altijd horen of je achter een werkwoord een t moet toevoegen. Als je twijfelt kun je het werkwoord waarvan de stam eindigt op een d vervangen
door bijvoorbeeld lopen.
'Jij loopt', eindigt op een t, dus 'jij raadt' eindigt ook op een t.