De hele werkwoorden staan in de tegenwoordige tijd in het meervoud. Ze eindigen meestal op en en soms op n.
Hele werkwoorden
maken, lopen, gapen, spelen, meten, smeren, leren, wonen, vragen, praten...
wij, we, jullie, zij, ze maken
Enkelvoud | Meervoud | ||||
ik jij, je, u hij, zij, het |
maak maakt maakt |
wij, we jullie zij, ze |
maken maken maken |
Let op: maak je / maak jij...
Onthouden
Voor het hele werkwoord kun je bijna altijd Ik kan zetten.
Ik kan maken. Ik kan lopen. Ik kan gapen. Ik kan spelen. |
Ik kan meten. Ik kan smeren. Ik kan praten. Ik kan vragen. |
Vul de juiste vorm van het werkwoord in
Hele werkwoord | Zin | Antwoord | |
smeren, tt | Wij ...?... een boterham met pindakaas. | smeren | |
wonen, tt | We ...?... bij jullie in de straat. | wonen | |
slapen, tt | Waar ...?... jullie tijdens de vakantie? | slapen | |
maken, tt | De kinderen ...?... een gerecht. | maken |
Het hele werkwoord noemen we ook wel de infinitief.